ribstuk
- rib·stuk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ribstuk | ribstukken |
verkleinwoord | ribstukje | ribstukjes |
het ribstuk o
- (voeding) het vlees dat aan de ribben vast zit of zat
- “ Côte de Boeuf is een mooi woord voor ribstuk. Stel je hebt zo’n anderhalve kilo. Dan ga je als volgt te werk. Minstens anderhalf uur voor je gaat braden haal je het stuk vlees uit de koeling.[3]
- De pulled pork is erg zoet, maar verder is het precies wat je van een goede hamburger verwacht: veel en machtig. Aan de overzijde slaat LÉxceptionnel in: een ribstuk van 600 gram - in één avond planten we hier een ecologische voetafdruk waar we normaal een maand over doen. Het is prachtig vlees, prima gegrild aan het bot met een lekker randje vet eraan.[4]
1.
- Het woord ribstuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ribstuk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ ribstuk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 24 dec. 2013 Zo maak je die Côte de Boeuf
- ↑ de Volkskrant Mac van Dinther 7 november 2015 Restaurant voor mannen met gruizigheid van nachtcafé
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be