• kar·bo·na·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘stuk vlees’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • Via het Franse carbonade van het Italiaanse carbonata. De karbonade was doorspronkelijk een stuk vlees dat boven de gloeiende kolen (carboni) werd geroosterd.
enkelvoud meervoud
naamwoord karbonade karbonaden
karbonades
verkleinwoord karbonadetje
karbonaadje
karbonadetjes
karbonaadjes

de karbonadev / m

  1. (voeding) een stuk vlees van een varken, kalf of lam
    • Zullen we vanavond karbonades eten? 
98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]


karbonade

  1. (voeding) karbonade