• bry·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord brjóta
Naar frequentie 2034
vervoeging
onbepaalde wijs bryte
tegenwoordige tijd bryter
verleden tijd brøt
brøyt
voltooid
deelwoord
brutt
onvoltooid
deelwoord
brytende
lijdende vorm brytes
gebiedende wijs bryt
vervoegingsklasse Klasse 2 sterk
opmerking

bryte

  1. overgankelijk breken
    «Ny teknisk innsikt gjorde det mulig å bryte malm av fjell og fremstille jern i store mengder.»
    Een nieuwe technische vaardigheid maakte het mogelijk om het erts van de berg te breken en ijzer in grote hoeveelheden te produceren.
  2. overgankelijk verbreken
    «Biskop Venancio, som ikke var autorisert til å bryte seglet, holdt konvolutten opp mot lyset og skrev omhyggelig ned det han fikk med seg.»
    Bisschop Venancio, die niet bevoegd was om het zegel te verbreken, hield de envelop tegen het licht en schreef nauwkeurig wat hij gedaan had.
  3. overgankelijk niet nakomen
  4. overgankelijk doorbreken
  5. overgankelijk uitschakelen
  6. overgankelijk kraken
  7. onovergankelijk, (sport) worstelen


  • bry·te
  • Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord brjóta
vervoeging
onbepaalde wijs bryte
bryta
tegenwoordige tijd bryt
verleden tijd braut
voltooid
deelwoord
brote
onvoltooid
deelwoord
brytande
lijdende vorm brytast
gebiedende wijs bryt
vervoegingsklasse Klasse 2 sterk
opmerking

bryte

  1. overgankelijk breken
    «No strammar vi inn og innfører gebyr for å bryte byggjereglane.»
    Nu worden we strenger en voeren we geldstraffen in voor het breken van de bouwregels.
  2. overgankelijk verbreken
  3. overgankelijk niet nakomen
  4. overgankelijk doorbreken
  5. overgankelijk uitschakelen
  6. overgankelijk kraken
  7. onovergankelijk, (sport) worstelen