• vech·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vechten
vocht
gevochten
klasse 3 volledig

vechten

  1. inergatief strijd leveren
    • Zij vochten langdurig om de macht. 
     De Slag om de Schelde was hierbij heel belangrijk. Soldaten uit Canada, Groot-Brittannië en Polen vochten vijf weken lang tegen soldaten uit Duitsland. Het was heel zwaar maar uiteindelijk wonnen ze. Dit werd afgelopen weekend herdacht in Terneuzen.[3]
     Het viel hem op dat er veel politie was maar dat ze niet waren uitgerust met witte oproerhelmen en schilden. Dat was een stap vooruit, een kleine overwinning in de strijd tegen het vs-imperialisme. Je won de steun van het volk niet door met de politie te vechten.[4]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
vechten vacht vochten gevochten
 klasse 3  volledig   

vechten [1]

  1. vechten strijden, zich verzetten