• bek·vech·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekvechten
bekvechtte
gebekvecht
zwak -t volledig

bekvechten

  1. inergatief sprekend ruzie maken
    • Zij mogen elkaar niet en gaan om het minste bekvechten. 
     Nog een uur bekvechten met een retorisch superieure steradvocaat zou hij niet volhouden.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be