bekvechten
- Geluid: bekvechten (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbɛkfɛxtə(n) / (3 lettergrepen)
- (Nederland) /ˈbɛkfɛχtə/
- (Vlaanderen) /ˈbɛkfɛxtə/
- bek·vech·ten
- samenstelling van bek en vechten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bekvechten |
bekvechtte |
gebekvecht |
zwak -t | volledig |
bekvechten
- inergatief sprekend ruzie maken
- Zij mogen elkaar niet en gaan om het minste bekvechten.
- ▸ Nog een uur bekvechten met een retorisch superieure steradvocaat zou hij niet volhouden.[1]
- Het woord bekvechten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bekvechten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be