afvechten
- af·vech·ten
- samenstelling van af bw en vechten ww
afvechten [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvechten |
vocht af |
afgevochten |
klasse 3 | volledig |
- iets of iemand uitputten door te vechten
- zich afvechten: zichzelf uitputten in een gevecht
- [1] afstrijden
- Het woord 'afvechten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvechten" herkend door:
47 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be