1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Boven-, tussen- en onderstandig vruchtbeginsel
  • bo·ven·stan·dig

bovenstandig

  1. (dierkunde) bij vissen een bepaalde stand van de bek, waarbij de bek naar boven wijst.
  2. (beschrijvende plantkunde) boven de plaats waar de kelk en de kroon zijn ingeplant zich bevindend
    • Een bovenstandig vruchtbeginsel.[1]