1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
  • zij·vin
enkelvoud meervoud
naamwoord zijvin zijvinnen
verkleinwoord zijvinnetje zijvinnetjes

de zijvinv / m

  1. (zoötomie) een vin die verbonden is met spieren en de bekkengordel en daardoor minder bewegelijk dan de borstvinnen.
    • De meeste vissen hebben twee zijvinnen.