bolder
- bol·der
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klamp’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- [2] [3] [4] [5]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bolder | bolders |
verkleinwoord | boldertje | boldertjes |
de bolder m [6] [7] [8] [9] [10] [11]
- (scheepvaart) een stevig bevestigingspunt op een schip of de kade om een schip aan vast te leggen
- In sommige sluizen gaan de bolders met het water mee op en neer.
1. bolder
vervoeging van |
---|
bolderen |
bolder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolderen
- Ik bolder.
- gebiedende wijs van bolderen
- Bolder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bolderen
- Bolder je?
- Het woord bolder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bolder" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[12] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bolder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bolder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bolder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bolder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ bolder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
bolder
- vergrotende trap van bold