bewind
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bewind | bewinden |
verkleinwoord | bewindje | bewindjes |
- be·wind
het bewind o
- een groep personen die de macht uitoefent
- Het bewind van de dictator loopt op zijn eind.
- beschermingsbewind, generaalsbewind, kolonelsbewind, medebewind, opperbewind, schrikbewind, staatsbewind, stadsbewind
1. een groep personen die de macht uitoefent
- Het woord bewind staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewind" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bewind" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bewind op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be