• staats·be·wind
enkelvoud meervoud
naamwoord staatsbewind staatsbewinden
verkleinwoord

het staatsbewindo

  1. de landelijke overheid
     Met die benaming werden, naast concessiehouders en gevolmachtigden, kleine particuliere ondernemers aangeduid aan wie het staatsbewind, dat de particuliere handel geëlimineerd had, ten tijde van economische crises een klein beetje ruimte gaf door contracten en transacties voor diverse leveringen met hen aan te gaan.[2]
     Tot de verdeling van kerkgebouwen is het nooit gekomen. De strikte scheiding van kerk en staat die in 1796 was ingevoerd, werd in 1801 teruggedraaid toen het zogeheten Staatsbewind aan de macht kwam. Dat ging ervan uit dat godsdienst nuttig is voor de staat en daarom mag worden gesteund.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Maarten Stolk
    “Franse tijd was allerminst atheïstisch” (28 maart 2011), Reformatorisch Dagblad