• be·smet
  • ww, bn: vervoeging van besmetten: de stam zonder -t omdat de stam al op -t eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
besmetten

besmet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van besmetten
  2. gebiedende wijs van besmetten
vervoeging van: besmetten…
verbogen vorm: besmette

besmet

  1. voltooid deelwoord van besmetten
  2. vormt de voltooide tijden
    • Een chirurg heeft enkele tientallen patiënten besmet met hepatitis B. 
  3. vormt de lijdende vorm
    • Niet iedereen die besmet wordt met de bacterie, wordt daadwerkelijk ziek. 
  4. vormt de onpersoonlijke lijdende vorm
    • De kans dat er meer mensen worden besmet is erg klein. 
  5. vormt een ergatieve constructie met het hulpwerkwoord raken
    • Je kunt besmet raken door vlees rauw of onvoldoende verhit te eten. 
  6. attributief gebruikt blootgesteld aan een ziektekiem of radioactief materiaal
    • De met H1N1 besmette studenten kregen te horen dat ze beter maar thuis konden blijven, omdat ze anders iedereen zouden aansteken. 
  7. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • Hij is besmet met hiv. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen besmet besmetter besmetst
verbogen besmette besmettere besmetste

besmet

  1. (medisch) ziektekiemen met zich meedragend
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be