Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·in·fec·teerd
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: infecteren…
verbogen vorm: geïnfecteerde

geïnfecteerd

  1. voltooid deelwoord van infecteren
stellend
onverbogen geïnfecteerd
verbogen geïnfecteerde
partitief geïnfecteerds

Bijvoeglijk naamwoord

geïnfecteerd

  1. met microorganismen besmet
    • De met ebola geïnfecteerde patiënt moest geïsoleerd verpleegd worden. 

Meer informatie

Gangbaarheid