Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·smet·te·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen besmettelijk besmettelijker besmettelijkst
verbogen besmettelijke besmettelijkere besmettelijkste
partitief besmettelijks besmettelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

besmettelijk

  1. (medisch) het vermogen hebbend gemakkelijk van persoon op persoon overgedragen te worden
    • Dit is de besmettelijkste vorm van het virus. 
     Omdat overal besmettelijke Giardia-parasieten in het water konden zitten, was het noodzakelijk om het water te zuiveren alvorens het te drinken.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be