• bench·mark
enkelvoud meervoud
naamwoord benchmark benchmarks
verkleinwoord - -

het benchmarko

  1. (o.a. (informatica)) testprocedure of meting van productprestaties
vervoeging van
benchmarken

benchmark

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benchmarken
    • Ik benchmark. 
  2. gebiedende wijs van benchmarken
    • Benchmark! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van benchmarken
    • Benchmark je? 
81 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • bench·mark
enkelvoud meervoud
benchmark benchmarks

benchmark

  1. criterium, maatstaf
  2. baken, herkenningspunt
  3. markering, referentiepunt
  4.  benchmark zn 
vervoeging
onbepaalde wijs to  benchmark 
he/she/it  benchmarks 
verleden tijd  benchmarked 
voltooid
deelwoord
 benchmarked 
onvoltooid
deelwoord
 benchmarking 
gebiedende wijs  benchmark 
  1. overgankelijk markeren
  2. overgankelijk benchmarken