benchmarken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van benchmarken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | benchmarken | te benchmarken | ||||||||
toekomend | zullen benchmarken | te zullen benchmarken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gebenchmarkt | te hebben gebenchmarkt | ||||||||
toekomend | gebenchmarkt zullen hebben | gebenchmarkt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
benchmarkend | gebenchmarkt | ev. benchmark |
mv. verouderd benchmarkt |
benchmarke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | benchmark | benchmarkt | benchmarkt | benchmarkt | benchmarkt | benchmarken | benchmarken | benchmarken | |||
verleden (o.v.t.) | benchmarkte | benchmarkte | benchmarkte | benchmarkte | benchmarkte | benchmarkten | benchmarkten | benchmarkten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal benchmarken | zult/zal benchmarken | zult/zal benchmarken | zult benchmarken | zal benchmarken | zullen benchmarken | zullen benchmarken | zullen benchmarken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou benchmarken | zou benchmarken | zou(dt) benchmarken | zoudt benchmarken | zou benchmarken | zouden benchmarken | zouden benchmarken | zouden benchmarken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gebenchmarkt | hebt gebenchmarkt | hebt/heeft gebenchmarkt | hebt gebenchmarkt | heeft gebenchmarkt | hebben gebenchmarkt | hebben gebenchmarkt | hebben gebenchmarkt | |||
verleden (v.v.t.) | had gebenchmarkt | had gebenchmarkt | had gebenchmarkt | hadt gebenchmarkt | had gebenchmarkt | hadden gebenchmarkt | hadden gebenchmarkt | hadden gebenchmarkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebenchmarkt hebben | zal/zult gebenchmarkt hebben | zult/zal gebenchmarkt hebben | zult gebenchmarkt hebben | zal gebenchmarkt hebben | zullen gebenchmarkt hebben | zullen gebenchmarkt hebben | zullen gebenchmarkt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebenchmarkt hebben | zou gebenchmarkt hebben | zou/zoudt gebenchmarkt hebben | zoudt gebenchmarkt hebben | zou gebenchmarkt hebben | zouden gebenchmarkt hebben | zouden gebenchmarkt hebben | zouden gebenchmarkt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gebenchmarkt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gebenchmarkt | er is gebenchmarkt | |||||||||
verleden | er werd gebenchmarkt | er was gebenchmarkt | |||||||||
toekomend | er zal gebenchmarkt worden | er zal gebenchmarkt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gebenchmarkt worden | er zou gebenchmarkt zijn | |||||||||
lijdende vorm gebenchmarkt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gebenchmarkt worden | gebenchmarkt te worden | ||||||||
toekomend | gebenchmarkt zullen worden | gebenchmarkt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gebenchmarkt zijn | gebenchmarkt te zijn | ||||||||
toekomend | gebenchmarkt zullen zijn | gebenchmarkt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gebenchmarkt | wordt gebenchmarkt | wordt gebenchmarkt | wordt gebenchmarkt | wordt gebenchmarkt | worden gebenchmarkt | worden gebenchmarkt | worden gebenchmarkt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gebenchmarkt | werd gebenchmarkt | werd gebenchmarkt | werdt gebenchmarkt | werd gebenchmarkt | werden gebenchmarkt | werden gebenchmarkt | werden gebenchmarkt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gebenchmarkt worden | zult gebenchmarkt worden | zult gebenchmarkt worden | zult gebenchmarkt worden | zal gebenchmarkt worden | zullen gebenchmarkt worden | zullen gebenchmarkt worden | zullen gebenchmarkt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gebenchmarkt worden | zou gebenchmarkt worden | zou/zoudt gebenchmarkt worden | zoudt gebenchmarkt worden | zou gebenchmarkt worden | zouden gebenchmarkt worden | zouden gebenchmarkt worden | zouden gebenchmarkt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gebenchmarkt | bent gebenchmarkt | bent/is gebenchmarkt | zijt gebenchmarkt | is gebenchmarkt | zijn gebenchmarkt | zijn gebenchmarkt | zijn gebenchmarkt | |||
verleden (v.v.t.) | was gebenchmarkt | was gebenchmarkt | was gebenchmarkt | waart gebenchmarkt | was gebenchmarkt | waren gebenchmarkt | waren gebenchmarkt | waren gebenchmarkt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gebenchmarkt zijn | zult gebenchmarkt zijn | zult gebenchmarkt zijn | zult gebenchmarkt zijn | zal gebenchmarkt zijn | zullen gebenchmarkt zijn | zullen gebenchmarkt zijn | zullen gebenchmarkt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gebenchmarkt zijn | zou gebenchmarkt zijn | zou/zoudt gebenchmarkt zijn | zoudt gebenchmarkt zijn | zou gebenchmarkt zijn | zouden gebenchmarkt zijn | zouden gebenchmarkt zijn | zouden gebenchmarkt zijn |