• bench
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bench benches
benchen
verkleinwoord

de benchm

  1. kooi waarin men een huisdier kan vervoeren of binnenshuis kan houden
     Bij een kelderbrand in Heerlen is een wasbeer ontsnapt. Een bewoner die naar buiten was gevlucht, liet een bench met het huisdier op straat vallen, waarop het deurtje openging.[2]
     Het is aannemelijk dat er nog mensen in de panden zijn, vertelde een ooggetuige. "We hoorden een geluid dat we niet vertrouwden, en riepen dat iedereen naar buiten moest komen. Later bleek dat nog zeker één persoon onder het puin ligt. En boven zit de hond in de bench, maar die horen we nog wel. "[3]


  1. bench op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Slang kruipt uit toilet in Leiden” (14-07-2011), NOS
  3.   Weblink bron “Bouwkraan op huizen Alphen a/d Rijn: een overzicht” (03-08-2015), NOS


enkelvoud meervoud
bench benches

bench

  1. bank
    «They are sitting on the bench
    Zij zitten op de bank.