beheer
- be·heer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beheer | - |
verkleinwoord | - | - |
het beheer o
- het beheren van, de zorg en verantwoording voor eigendommen van derden
- Hij stond in voor het beheer van haar juwelen.
- ▸ Geërfd geld was chic. Geld dat je met eigen werk verdiende was minder chic maar in elk geval oké. Maar geld dat je verdiende met 'speculatie'— gewoon gezond en verstandig beheer dus — was ronduit slecht.[2]
|
1. het beheren van, de zorg en verantwoording voor eigendommen van derden
vervoeging van |
---|
beheren |
beheer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beheren
- Ik beheer.
- gebiedende wijs van beheren
- Beheer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beheren
- Beheer je?
- Het woord beheer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beheer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ beheer op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044645149
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be