• be·heer
enkelvoud meervoud
naamwoord beheer -
verkleinwoord - -

het beheero

  1. het beheren van, de zorg en verantwoording voor eigendommen van derden
    • Hij stond in voor het beheer van haar juwelen. 
     Geërfd geld was chic. Geld dat je met eigen werk verdiende was minder chic maar in elk geval oké. Maar geld dat je verdiende met 'speculatie'— gewoon gezond en verstandig beheer dus — was ronduit slecht.[2]
vervoeging van
beheren

beheer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beheren
    • Ik beheer. 
  2. gebiedende wijs van beheren
    • Beheer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beheren
    • Beheer je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. beheer op website: Etymologiebank.nl
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be