barok
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ba·rok
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘grillig gevormd’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | barok | - |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- een 17e eeuwse kunststroming die er naar streeft grootste, dramatische momenten en beweging uit te drukken
- Bij de barok zijn de voorstellingen altijd vreselijk theatraal, bijna hysterisch.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een 17e eeuwse kunststroming die er naar streeft grootste, dramatische momenten en beweging uit te drukken
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | barok | barokker | barokst |
verbogen | barokke | barokkere | barokste |
partitief | baroks | barokkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
barok
- onregelmatig, grillig, vreemd gevormd of overladen
- van, behorend tot, met de kenmerken van de barok
Gangbaarheid
- Het woord barok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "barok" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "barok" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be