• bal·ke
vervoeging van
balken

balke

  1. aanvoegende wijs van balken


balke

  1. balk


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
balke
beelk
gebalke
klasse 7 volledig

balke

  1. (Hooglimburgs) vervelen
    «Balk mir neet zoea, went doe haes baeter dinger edoon!»
    Verveel mij niet zo, want jij hebt betere dingen aan het doen!


  • [A] Afgeleid van het Angelsaksische balca

balke [A]

  1. balk

balke

  1. (vleermuizen) vleermuis


balke

  1. balk


enkelvoud meervoud
nominatief balke balken
genitief balken balken
datief balke balken
accusatief balke balken

balke v

  1. balk


  • Afgeleid van het Middenengelse balke

balke

  1. hinderen, belemmeren