vervelen
- ver·ve·len
- In de betekenis van ‘niet boeien, te veel zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- Afgeleid van veel met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vervelen |
verveelde |
verveeld |
zwak -d | volledig |
vervelen
- overgankelijk saai zijn, en gevoelens van onlust bij iemand oproepen
- inergatief klieren
- wederkerend zich ~: niet weten wat te doen
- ▸ Misschien zou ik me op een gegeven moment vervelen met alleen mijn eigen gedachten als vermaak.[2]
- (in België) verveeld zitten met iets
- Het woord vervelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vervelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vervelen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be