Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ve·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet boeien, te veel zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • Afgeleid van veel met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervelen
verveelde
verveeld
zwak -d volledig

Werkwoord

vervelen

  1. overgankelijk saai zijn, en gevoelens van onlust bij iemand oproepen
  2. inergatief klieren
  3. wederkerend zich ~: niet weten wat te doen
     Misschien zou ik me op een gegeven moment vervelen met alleen mijn eigen gedachten als vermaak.[2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • (in België) verveeld zitten met iets
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen