Asparagus officinalis
 
[2] Witte asperges.
  • as·per·ge
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plant’ voor het eerst aangetroffen in 1583 [1]
  • van Frans asperge [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord asperge asperges
verkleinwoord aspergetje aspergetjes

de aspergev / m

  1. (bloemplanten) Asparagus officinalis subsp. officinalis   een plant die in het wild vooral voorkomt in kuststreken en langs rivieren. De plant wordt vanwege de jonge scheuten geteeld als groente. Er zijn witte, groene en paarse asperges op de markt. De witte zijn onder de grond gegroeid en uit het licht gehouden, de groene en paarse asperges hebben wel zon gezien. In Noordwest-Europa zijn witte het meest gebruikelijk, in landen als Italië groene
  2. (groente) de jonge scheuten van deze plant
    • Asperges zijn een dure groente en wordt dan ook wel het witte goud genoemd. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  • [1] asperge in het Nederlands Soortenregister N
  • [1] asperge op Wikidata  
  • [1] asperge op "Wilde planten in Nederland en België"


asperge v

  1. asperge
  2. (spreektaal) bonenstaak, slungel
    «Arthur est une grande asperge
    Arthur is een lange bonenstaak. [1]
  3. (spreektaal) piemel [1]


vervoeging van
asperger

asperge

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van asperger
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van asperger