asperger
- as·per·ger
- vorm van autisme vernoemt naar de Oostenrijkse psychiater en kinderarts Hans Asperger
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | asperger | |
verkleinwoord |
- (medisch) (verouderd) iemand die leidt aan het syndroom van Asperger (autisme met normale taalontwikkeling, gemiddelde neiging tot het maken van contact en een normale tot hoge intelligentie)
- De research is relatief degelijk en de gesprekken zijn nogal empathisch, en vaak niet ongeestig. Na een blinde savant die elke muziek na één keer luisteren foutloos op de piano naspeelt en een Asperger die knikkerbanen bouwt en ruim kan leven van zijn YouTube-kanaal, bezocht Wesselink nu twee vrouwen, beiden wel vaker in beeld. Christina Curry vertelt over haar obsessie met triviale popmuziek uit de jaren 80 en haar angst voor seks en aanraking. De Bredase Birsen Basar, die heel veel voorlichting over haar aandoening geeft, charmeert de tv-maker met haar botte directheid, die hij prefereert boven mensen die het achterste van hun tong nooit laten zien.[1]
- Het woord asperger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "asperger" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ NRC Hans Beerekamp 27 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be