slungel
- slun·gel
- Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘lange jongen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1785 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slungel | slungels |
verkleinwoord | slungeltje | slungeltjes |
de slungel m
- Lange magere jongen, klungel, opgeschoten jongen.
- "Goofie" genoemd. Goofy wordt vaak aangeduid als "lange", "slome" of slungel.
vervoeging van |
---|
slungelen |
slungel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slungelen
- Ik slungel.
- gebiedende wijs van slungelen
- Slungel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slungelen
- Slungel je?
- Het woord slungel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slungel" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "slungel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ slungel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be