Nederlands

 
[1] asparagus
Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pa·ra·gus
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
enkelvoud meervoud
naamwoord asparagus asparagussen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de asparagusm

  1. Asparagus   sierasperge die men als kamerplant houdt
     ,,Daarnaast vinden veel planten die van oorsprong, in hun natuurlijke habitat, in een vochtigere omgeving leven het fijn om besproeid te worden met de plantenspuit. Over het algemeen zijn dat de dungebladerde planten, zoals de Asparagus, Monstera en de Calathea.”[1]
     Groen, een oude trend uit 1970, komt weer terug. Veel groene planten staan vaak in een witte omgeving. Hangplanten, maar ook Ficus, Asparagus en succulenten –vetplanten– krijgen een plek in een omgeving die eenvoudig en natuurlijk aandoet.[2]
  2. asperge die men als groente kweekt
Synoniemen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
52 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Marjolein Sintenie
    “Zo kun je kamerplanten het beste water geven” (27-11-2019), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Noor de Graaf
    “Groentrends in crisistijd” (30-10-2009), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be