• as·per·ge·ste·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord aspergesteken
verkleinwoord

aspergesteken [1]

  1. het oogsten van asperges
     Aspergeteler Karel van der Putten woont ook in Vlierden. Bij hem werken af en toe Poolse arbeiders. Zo'n drie maanden per jaar komen deze mannen aspergesteken. Ze slapen nu nog in een woonunit op het erf.[2]
     Snelheid, kracht, vaardigheid en een beetje geluk, de beste aspergesteker van Nederland heeft het allemaal. Wie zich die titel mag aanmeten wordt vanmiddag bepaald in Blaricum, tijdens het allereerste NK aspergesteken.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Geen plaats voor arbeidsmigranten in Deurne: 'Maar we hebben ze wel hard nodig'” (Zondag 10 december 2017, 15:34), NOS
  3.   Weblink bron “Kom vooral niet kijken bij het NK asperge steken” (Zaterdag 28 mei 2016, 11:01), NOS