arrest
- ar·rest
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘hechtenis’ voor het eerst aangetroffen in 1308 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arrest | arresten |
verkleinwoord | arrestje | arrestjes |
- een aanhouding, arrestatie, gevangenneming
- De politieman zei: "Je staat onder arrest!".
- (juridisch) een uitspraak van een hogere rechter (in hoger beroep of in cassatie)
- barber-arrest, bosmanarrest, cassatiearrest, huisarrest, kamerarrest, kwartierarrest, landarrest, tussenarrest, voorarrest
1. een aanhouding
- Het woord arrest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arrest" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "arrest" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arrest op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: arrest (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /əˈɹɛst/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
arrest | arrests |
arrest
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to arrest |
he/she/it | arrests |
verleden tijd | arrested |
voltooid deelwoord |
arrested |
onvoltooid deelwoord |
arresting |
gebiedende wijs | arrest |
arrest
- arresteren
- He was arrested because of violent behaviour.