• apos·trof
(Door spellingregel 18.A "(…) Tegelijk letten we erop dat (…) (b) geen los klinkerteken blijft staan aan het eind of het begin van een tekstregel" wordt niet afgebroken na a. Omdat maar weinigen "apo-" nog als een voorvoegsel herkennen en uitspreken, wordt afgebroken tussen s en t.)
  • [1] In de betekenis van ‘afkappings- of weglatingsteken’ voor het eerst aangetroffen in 1550.[1]
  • Leenwoord uit Frans apostrophe, ontleend aan Laatlatijn apostrophus, overgenomen uit Oudgrieks apóstrophos (prosōdíā) ‘weglatingsteken; elisie’.[2]
  • [2] Leenwoord uit Frans apostrophe, overgenomen uit Laatlatijn apostrophē, ontleend aan Oudgrieks apostrophḗ ‘afwending’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apostrof apostrofs, apostroffen
verkleinwoord apostrofje apostrofjes

de apostrofv / m

  1. (typografie) leesteken lijkend op een komma maar hoger geplaatst
    1. om aan te geven dat iets is weggelaten
      • Er zat 'n konijn in het gras. / Er zat een konijn in het gras. 
    2. als koppelteken in meervouds- en genitiefvormen van woorden die op een klinker eindigen en in verkleinings- en meervoudsvormen van letterwoorden[3]
      • Hij zit de hele dag alleen maar te sms'en met zijn vrienden. [4]
  2. (retorica) stijlfiguur waarbij de redenaar zich opeens direct richt tot een ander dan het eigenlijke publiek, meestal een afwezige persoon of een verpersoonlijkt voorwerp of idee
  3. (bij uitbreiding) levendige, harde bestraffende toespraak
92 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[5]


  • apost·rof
enkelvoud meervoud
nominatief   apostrof     apostroflar  
genitief   apostrofun     apostrofların  
datief   apostrofa     apostroflara  
accusatief   apostrofu     apostrofları  
locatief   apostrofta     apostroflarda  
ablatief   apostroftan     apostroflardan  

apostrof

  1. apostrof, weglatingsteken