• an·brin·ge
  • Ontleend aan het Middelnederduitse woord  anbringe ww  resp. het Duitse woord  anbringen ww 
  • Afgeleid van het Noorse woord  bringe ww  met het voorvoegsel an-
Naar frequentie 60485
vervoeging
onbepaalde wijs anbringe
tegenwoordige tijd anbringer
verleden tijd anbragte
anbrakte
voltooid
deelwoord
anbragt
anbrakt
onvoltooid
deelwoord
anbringende
lijdende vorm anbringes
gebiedende wijs anbring
vervoegingsklasse Klasse 1 sterk
opmerking

anbringe

  1. overgankelijk iets bevestigen, vastmaken
  2. overgankelijk iets placeren (an einem bestimmten Ort platzieren)
  3. overgankelijk iemand/iets huisvesten, onderbrengen, thuisbrengen
  4. overgankelijk iets aanwenden, gebruiken, inzetten (in gebruik stellen)
  5. overgankelijk iemand in een bepaalde positie (buikhouding, rukhouding) dwingen, krijgen, plaatsen
  6. overgankelijk, (figuurlijk) plaatsen (bijv. je mening in een gesprek plaatsen)
  7. overgankelijk, (figuurlijk) binnenbrengen, inbrengen (bijv. bij de brandweer)
  8. overgankelijk, (figuurlijk) plaatsen (bij een instelling, in pleeggezinnen plaatsen)
  9. overgankelijk kapitaal beleggen, investeren