• huis·ves·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
huisvesten
huisvestte
gehuisvest
zwak -t volledig

huisvesten

  1. overgankelijk geven van een vaste of tijdelijke woon- of verblijfplaats
    • Hij werd gehuisvest in een van de buitenwijken van de stad. 
     Het hotel in Albergen is nu ingericht voor 80 gasten, maar volgens de staatssecretaris kunnen er in potentie 300 asielzoekers worden gehuisvest.[1]


100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron “Kabinet passeert voor het eerst gemeente: vergunning voor azc in hotel” (16 augustus 2018), NOS
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be