• ana·lo·gie
  • Afkomstig via het Latijnse analogia van het Oudgriekse ἀναλογία, dat weer een samenstelling is van ἀνά en λόγος (spraak, redenering) met het voorvoegsel ana- met het achtervoegsel -logie [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord analogie analogieën
verkleinwoord analogietje analogietjes

de analogiev

  1. een overeenkomst tussen twee verschillende zaken die bijv. kan dienen als basis voor een bepaalde redenering of vergelijking
     Dan grepen ze gewoonlijk terug op deze analogie: stel je een soort platte wezens voor die in een tweedimensionaal plaatje leefden.[2]
     Door die analogieën maakt hij het zijn gesprekspartners makkelijker om te begrijpen wat voor soort informatie hij van ze wil hebben.[3]
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. analogie op website: Etymologiebank.nl
  2. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  3. Ineke Sluiter
    “Socrates” (2016), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089646224
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


analogie

  1. analogie


analogie v

  1. analogie


  • IPA: /analɔgɪjɛ/
  • ana·lo·gie

analogie v

  1. analogie