• a·na·lo·gi
  • Afkomstig via het Latijnse zelfstandige naamwoord analogia van het Oudgriekse zelfstandige naamwoord ἀναλογία, dat weer een samenstelling is van ἀνά en λόγος (spraak, redenering) met het voorvoegsel ana- en met het achtervoegsel -logos
  • Noorse zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel ana- en met het achtervoegsel -logi
Naar frequentie 61381
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   analogi     analogien     analogier     analogiene  
genitief   analogis     analogiens     analogiers     analogienes  

analogi, m

  1. analogie, gelijksoortigheid, gelijkaardigheid, overeenkomst, soortgelijkheid
  2. (taalkunde) analogie


  • a·na·lo·gi
  • Afkomstig via het Latijnse zelfstandige naamwoord analogia van het Oudgriekse zelfstandige naamwoord ἀναλογία, dat weer een samenstelling is van ἀνά en λόγος (spraak, redenering) met het voorvoegsel ana- en met het achtervoegsel -logos
  • Nynorsk zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel ana- en met het achtervoegsel -logi
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   analogi     analogien     analogiar     analogiane  

analogi, m

  1. analogie, gelijksoortigheid, gelijkaardigheid, overeenkomst, soortgelijkheid
  2. (taalkunde) analogie