Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ana·loog
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overeenkomstig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse: analogue met het achtervoegsel -loog [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen analoog analoger analoogst
verbogen analoge analogere analoogste
partitief analoogs analogers -

Bijvoeglijk naamwoord

analoog

  1. overeenkomend met
    • De werking van dit medicijn is dus volledig analoog aan de werking van de duurdere variant. 
    • Het probleem van de ouderenhuisvestiging wordt gekoppeld aan het analoge probleem van jongeren, starters op de woningmarkt. 
    • Een analoog verhaal komt naar voren uit studies van het Y-chromosoom.[3] 
  2. (techniek) tegenovergestelde van digitaal (geluidsopname, uurwerk), de representatie van een elektrisch signaal in een geluidsopname is dan continu en in overeenstemming met de fysieke grootheid (luchtdruk) die het geluid veroorzaakt
    • De analoge apparaten worden vervangen door digitale. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
  • [1] analoog aan, analoog met, naar analogie van/met
  • [2] analoog signaal
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen