albatros
- al·ba·tros
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | albatros | albatrossen |
verkleinwoord | albatrosje | albatrosjes |
de albatros m
- (buissnaveligen) benaming voor vogels uit de familie Diomedeidae , grote zeevogels met lange vleugels
- Veel mensen vinden de albatros een mooie vogel.
- ▸ Een albatros vloog drie dagen lang met het schip mee; achteroverliggend in onze stoelen volgden we de eindeloos gracieuze bewegingen van de vogel en berekenden we de geweldige kracht van die ruim drie meter vleugelwijdte die boven ons rondcirkelde.[4]
- (sport) (golf) slagbeurt waarbij een speler een hole maakt in drie slagen minder dan een goede speler daar gemiddeld voor nodig heeft
- Een albatros wordt maar heel zelden geslagen.
- [2] drie onder par
|
1. benaming voor vogels uit de familie Diomedeidae
- Het woord albatros staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "albatros" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ albatros op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "albatros" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Victoria Holt“De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be