afweken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van afweken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afweken | af te weken | ||||||||
toekomend | zullen afweken af zullen weken |
te zullen afweken af te zullen weken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben afgeweekt | te hebben afgeweekt | ||||||||
toekomend | afgeweekt zullen hebben | afgeweekt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
afwekend | afgeweekt | ev. week af |
mv. verouderd weekt af |
weke af (bijzin) afweke | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | week af | weekt af | weekt af | weekt af | weekt af | weken af | weken af | weken af | |||
verleden (o.v.t.) | weekte af | weekte af | weekte af | weekte af | weekte af | weekten af | weekten af | weekten af | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afweken | zult/zal afweken | zult/zal afweken | zult afweken | zal afweken | zullen afweken | zullen afweken | zullen afweken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afweken | zou afweken | zou(dt) afweken | zoudt afweken | zou afweken | zouden afweken | zouden afweken | zouden afweken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | afweek | afweekt | afweekt | afweekt | afweekt | afweken | afweken | afweken | |||
verleden (o.v.t.) | afweekte | afweekte | afweekte | afweekte | afweekte | afweekten | afweekten | afweekten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afweken af zal weken |
zult/zal afweken af zult/zal weken |
zult/zal afweken af zult/zal weken |
zult afweken af zult weken |
zal afweken af zal weken |
zullen afweken af zullen weken |
zullen afweken af zullen weken |
zullen afweken af zullen weken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afweken af zou weken |
zou afweken af zou weken |
zou(dt) afweken af zou(dt) weken |
zoudt afweken af zoudt weken |
zou afweken af zou weken |
zouden afweken af zouden weken |
zouden afweken af zouden weken |
zouden afweken af zouden weken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb afgeweekt | hebt afgeweekt | hebt/heeft afgeweekt | hebt afgeweekt | heeft afgeweekt | hebben afgeweekt | hebben afgeweekt | hebben afgeweekt | |||
verleden (v.v.t.) | had afgeweekt | had afgeweekt | had afgeweekt | hadt afgeweekt | had afgeweekt | hadden afgeweekt | hadden afgeweekt | hadden afgeweekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeweekt hebben | zal/zult afgeweekt hebben | zult/zal afgeweekt hebben | zult afgeweekt hebben | zal afgeweekt hebben | zullen afgeweekt hebben | zullen afgeweekt hebben | zullen afgeweekt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeweekt hebben | zou afgeweekt hebben | zou/zoudt afgeweekt hebben | zoudt afgeweekt hebben | zou afgeweekt hebben | zouden afgeweekt hebben | zouden afgeweekt hebben | zouden afgeweekt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm afgeweekt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt afgeweekt | er is afgeweekt | |||||||||
verleden | er werd afgeweekt | er was afgeweekt | |||||||||
toekomend | er zal afgeweekt worden | er zal afgeweekt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou afgeweekt worden | er zou afgeweekt zijn | |||||||||
lijdende vorm afgeweekt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | afgeweekt worden | afgeweekt te worden | ||||||||
toekomend | afgeweekt zullen worden | afgeweekt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | afgeweekt zijn | afgeweekt te zijn | ||||||||
toekomend | afgeweekt zullen zijn | afgeweekt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word afgeweekt | wordt afgeweekt | wordt afgeweekt | wordt afgeweekt | wordt afgeweekt | worden afgeweekt | worden afgeweekt | worden afgeweekt | |||
verleden (o.v.t.) | werd afgeweekt | werd afgeweekt | werd afgeweekt | werdt afgeweekt | werd afgeweekt | werden afgeweekt | werden afgeweekt | werden afgeweekt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal afgeweekt worden | zult afgeweekt worden | zult afgeweekt worden | zult afgeweekt worden | zal afgeweekt worden | zullen afgeweekt worden | zullen afgeweekt worden | zullen afgeweekt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou afgeweekt worden | zou afgeweekt worden | zou/zoudt afgeweekt worden | zoudt afgeweekt worden | zou afgeweekt worden | zouden afgeweekt worden | zouden afgeweekt worden | zouden afgeweekt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben afgeweekt | bent afgeweekt | bent/is afgeweekt | zijt afgeweekt | is afgeweekt | zijn afgeweekt | zijn afgeweekt | zijn afgeweekt | |||
verleden (v.v.t.) | was afgeweekt | was afgeweekt | was afgeweekt | waart afgeweekt | was afgeweekt | waren afgeweekt | waren afgeweekt | waren afgeweekt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal afgeweekt zijn | zult afgeweekt zijn | zult afgeweekt zijn | zult afgeweekt zijn | zal afgeweekt zijn | zullen afgeweekt zijn | zullen afgeweekt zijn | zullen afgeweekt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou afgeweekt zijn | zou afgeweekt zijn | zou/zoudt afgeweekt zijn | zoudt afgeweekt zijn | zou afgeweekt zijn | zouden afgeweekt zijn | zouden afgeweekt zijn | zouden afgeweekt zijn |