absence
- ab·sen·ce
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | absence | absences |
verkleinwoord | - | - |
- (medisch) een kortstondig bewustzijnsverlies als gevolg van een stoornis in de hersenen
- Hij kreeg ineens een absence.
1. (medisch) een kortstondig bewustzijnsverlies als gevolg van een stoornis in de hersenen
- Het woord absence staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "absence" herkend door:
80 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
absence
- afwezigheid
- «His absence was felt.»
- Zijn afwezigheid werd gevoeld.
- «His absence was felt.»
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
absence | l'absence | absences | les absences |
absence v
- afwezigheid
- «Tu seras seule pendant mon absence.»
- Je zult alleen/eenzaam zijn als ik afwezig/weg ben.
- «Tu seras seule pendant mon absence.»
- IPA: /apsɛntsɛ/
- ab·sen·ce
- Leenwoord uit het Frans.
absence
- neomluvená absence v