• ab·dij
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘klooster’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afgeleid van abt met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abdij abdijen
verkleinwoord abdijtje abdijtjes

de abdijv

  1. klooster met aan de leiding een abt of abdis
97 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]