• aan·te·ke·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantekenen
tekende aan
aangetekend
zwak -d volledig

aantekenen

  1. overgankelijk opschrijven om te onthouden
    • De arts had heel precies aangetekend wanneer hij welke patiënt had gezien met welke klachten. 
  2. overgankelijk een nadere opmerking maken
    • Ik wil hierbij aantekenen dat ik het niet eens ben met de gang van zaken. 
  3. overgankelijk ondertrouw doen
    • Minimaal 6 weken voor het huwelijk moet je het huwelijk aantekenen, want dan hebben mensen de tijd om bezwaar te maken tegen het voorgenomen huwelijk. 
  4. overgankelijk verzenden met recht op schadeloosstelling bij verloren gaan
    • Een belangrijke brief moet je altijd laten aantekenen. 
  5. verzet of protest aantekenen
  6. overgankelijk protesteren
  7. appel of hoger beroep aantekenen
     Franzen krijgt haar bouwvergunning, zodat ze de grond aan Gombrowski verkoopt, en natuurbescherming zal geen bezwaar tegen het beoogde windmolenpark aantekenen.[2]
  8. overgankelijk in hoger beroep gaan
     Het formulier waarmee we verzet aantekenen tegen het vonnis.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]