aanraken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aanraken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aanraken | aan te raken | ||||||||
toekomend | zullen aanraken aan zullen raken |
te zullen aanraken aan te zullen raken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangeraakt | te hebben aangeraakt | ||||||||
toekomend | aangeraakt zullen hebben | aangeraakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aanrakend | aangeraakt | ev. raak aan |
mv. verouderd raakt aan |
rake aan (bijzin) aanrake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | raak aan | raakt aan | raakt aan | raakt aan | raakt aan | raken aan | raken aan | raken aan | |||
verleden (o.v.t.) | raakte aan | raakte aan | raakte aan | raakte aan | raakte aan | raakten aan | raakten aan | raakten aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanraken | zult/zal aanraken | zult/zal aanraken | zult aanraken | zal aanraken | zullen aanraken | zullen aanraken | zullen aanraken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanraken | zou aanraken | zou(dt) aanraken | zoudt aanraken | zou aanraken | zouden aanraken | zouden aanraken | zouden aanraken | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aanraak | aanraakt | aanraakt | aanraakt | aanraakt | aanraken | aanraken | aanraken | |||
verleden (o.v.t.) | aanraakte | aanraakte | aanraakte | aanraakte | aanraakte | aanraakten | aanraakten | aanraakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aanraken aan zal raken |
zult/zal aanraken aan zult/zal raken |
zult/zal aanraken aan zult/zal raken |
zult aanraken aan zult raken |
zal aanraken aan zal raken |
zullen aanraken aan zullen raken |
zullen aanraken aan zullen raken |
zullen aanraken aan zullen raken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aanraken aan zou raken |
zou aanraken aan zou raken |
zou(dt) aanraken aan zou(dt) raken |
zoudt aanraken aan zoudt raken |
zou aanraken aan zou raken |
zouden aanraken aan zouden raken |
zouden aanraken aan zouden raken |
zouden aanraken aan zouden raken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangeraakt | hebt aangeraakt | hebt/heeft aangeraakt | hebt aangeraakt | heeft aangeraakt | hebben aangeraakt | hebben aangeraakt | hebben aangeraakt | |||
verleden (v.v.t.) | had aangeraakt | had aangeraakt | had aangeraakt | hadt aangeraakt | had aangeraakt | hadden aangeraakt | hadden aangeraakt | hadden aangeraakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeraakt hebben | zal/zult aangeraakt hebben | zult/zal aangeraakt hebben | zult aangeraakt hebben | zal aangeraakt hebben | zullen aangeraakt hebben | zullen aangeraakt hebben | zullen aangeraakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeraakt hebben | zou aangeraakt hebben | zou/zoudt aangeraakt hebben | zoudt aangeraakt hebben | zou aangeraakt hebben | zouden aangeraakt hebben | zouden aangeraakt hebben | zouden aangeraakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangeraakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangeraakt | er is aangeraakt | |||||||||
verleden | er werd aangeraakt | er was aangeraakt | |||||||||
toekomend | er zal aangeraakt worden | er zal aangeraakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangeraakt worden | er zou aangeraakt zijn | |||||||||
lijdende vorm aangeraakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangeraakt worden | aangeraakt te worden | ||||||||
toekomend | aangeraakt zullen worden | aangeraakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangeraakt zijn | aangeraakt te zijn | ||||||||
toekomend | aangeraakt zullen zijn | aangeraakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangeraakt | wordt aangeraakt | wordt aangeraakt | wordt aangeraakt | wordt aangeraakt | worden aangeraakt | worden aangeraakt | worden aangeraakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangeraakt | werd aangeraakt | werd aangeraakt | werdt aangeraakt | werd aangeraakt | werden aangeraakt | werden aangeraakt | werden aangeraakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangeraakt worden | zult aangeraakt worden | zult aangeraakt worden | zult aangeraakt worden | zal aangeraakt worden | zullen aangeraakt worden | zullen aangeraakt worden | zullen aangeraakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangeraakt worden | zou aangeraakt worden | zou/zoudt aangeraakt worden | zoudt aangeraakt worden | zou aangeraakt worden | zouden aangeraakt worden | zouden aangeraakt worden | zouden aangeraakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangeraakt | bent aangeraakt | bent/is aangeraakt | zijt aangeraakt | is aangeraakt | zijn aangeraakt | zijn aangeraakt | zijn aangeraakt | |||
verleden (v.v.t.) | was aangeraakt | was aangeraakt | was aangeraakt | waart aangeraakt | was aangeraakt | waren aangeraakt | waren aangeraakt | waren aangeraakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangeraakt zijn | zult aangeraakt zijn | zult aangeraakt zijn | zult aangeraakt zijn | zal aangeraakt zijn | zullen aangeraakt zijn | zullen aangeraakt zijn | zullen aangeraakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangeraakt zijn | zou aangeraakt zijn | zou/zoudt aangeraakt zijn | zoudt aangeraakt zijn | zou aangeraakt zijn | zouden aangeraakt zijn | zouden aangeraakt zijn | zouden aangeraakt zijn |