• aan·raak·ten
vervoeging van
aanraken

aanraakten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanraken
    • ...dat wij aanraakten. 
    • ...dat jullie aanraakten. 
    • ...dat zij aanraakten. 
     Ofschoon de gure wind afdwong om veel met haar ogen te knipperen, zag Chantal dat de twee elkaar regelmatig aanraakten.[1]