aanraak
- aan·raak
vervoeging van |
---|
aanraken |
aanraak
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanraken
- ... dat ik aanraak.
- Het woord aanraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
aanraak |
aangeraak |
volledig |
aanraak
- aanraken
- «Probeer om nie oppervlaktes aan te raak wat dalk met die virus besmet kan wees nie.»
- Probeer om oppervlakken die mogelijk met het virus besmet kunnen zijn, niet aan te raken.
- «Probeer om nie oppervlaktes aan te raak wat dalk met die virus besmet kan wees nie.»