naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanklagen aanklagend
aanklacht aangeklaagd
aanklager
aangeklaagde
  • aan·kla·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanklagen
klaagde aan
kloeg aan
aangeklaagd
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

aanklagen

  1. overgankelijk, (juridisch) iemands handelingen bij een gerechtelijke instantie aanhangig maken.
    • De vechtende mannen werden aangeklaagd door de cafébaas van wie het café was vernield. 
     wie zou hen moeten aanklagen? Wie behalve de goden heeft het recht deze twee kinderen te verwijten dat het gaat zoals het gaat? Dat ze een liefdespaar worden.[1]
     'Kan ik Chilton laten aanklagen wegens belemmering van de rechtsgang?' vroeg Starling.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff  , ISBN 902451990X
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be