Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
aanklagen aanklagend
aanklacht aangeklaagd
aanklager
aangeklaagde
Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kla·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanklagen
klaagde aan
kloeg aan
aangeklaagd
klasse 6

zwak -d
gemengd

volledig

Werkwoord

aanklagen

  1. overgankelijk, (juridisch) iemands handelingen bij een gerechtelijke instantie aanhangig maken.
    • De vechtende mannen werden aangeklaagd door de cafébaas van wie het café was vernield. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be