stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
accuser
/akyze/
accusais
/akyzɛ/
accusé
/akyze/
eerste groep volledig

accuser

  1. (juridisch) beschuldigen, aanklagen
    «Dans la logique mentale de leur temps, les magistrats l’accusent et la condamnent de « sorcellerie », crime pour lequel le bourreau l’énuque avec la « hart » de la potence (corde d'infamie).»[2]
    In het denkpatroon van hun tijd, beschuldigen en veroordelen de rechterlijke instanties haar vanwege "hekserij", een misdaad waarvoor de beul haar met de galgenstrop (touw der schande) de nek breekt.
  2. (iemand) de schuld geven
  3. verwijten
  4. (formeel) aanduiden, aangeven
  5. ~ réception: bevestigen van ontvangst
    « Accusez-moi réception de ma lettre»
    Bevestigt U me de ontvangst van mijn brief, a.u.b.

wederkerend se accuser

  1. (religie) opbiechten
  2. bevestigen, versterken, duidelijk worden
    «Ses pattes-d’oie s’étaient accusées, autre signe de vieillissement, mais il semblait n’avoir rien perdu de sa vitalité. .»[3]
    Zijn kraaienpootjes waren geprononceerd, weer een teken van veroudering, maar hij leek niets van zijn levenslust verloren te hebben
  1.   Weblink bron accuser in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2. Michel Porret
    “L'ombre du diable: Michée Chauderon, dernière sorcière exécutée à Genève 1652)” (2009), p. 64
  3. Anne MacCaffrey
    Tous les Weyrs de Pern (2012) in:
    Simone Hilling (vertal.)
    La Ballade de Pern V