aanduiden
- aan·dui·den
- samenstelling van aan vz en duiden ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanduiden |
duidde aan |
aangeduid |
zwak -d | volledig |
aanduiden
- overgankelijk aanwijzen, aantonen, duidelijk maken, tonen, bewijzen
- overgankelijk betekenen, verwijzen naar
- Vermoedelijk duidt dit woord iets anders aan.
- benoemen
- ▸ Hoewel de meeste bewoners van de omliggende wijken het meestal als ‘kanaal’ aanduidden, vertikte zij het de strook water zo te definiëren.[1]
1. aanwijzen
- Het woord aanduiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanduiden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be