• aan·to·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantonen
toonde aan
aangetoond
zwak -d volledig

aantonen

  1. overgankelijk wijzen
    • Hij toonde aan de jongeren wat de gevolgen waren van hun baldadigheden. 
  2. overgankelijk bewijzen
    • Eigenlijk kun je alleen in de wiskunde zaken aantonen in de andere wetenschappen kun je zaken eigenlijk alleen maar waarschijnlijk maken. 
     wij kunnen niet aantonen dat ze een natuurlijke dood is gestorven.[1]
     Het zal aantonen dat ze de waarheid vertelde, als haar naam in dat register staat.[2]
  • [1]: aantonende wijs
werkwoordsvorm die een werkelijkheid uitdrukt
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. Håkan Nesser
    “Het grofmazige net” (2001), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044524048
  2. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be