• pro·ve
enkelvoud meervoud
naamwoord prove proven
verkleinwoord - -

de provev / m

  1. (religie) (geschiedenis) jaarlijks inkomen door een bisschop toegekend aan een geestelijke in verband met zijn taken of status
    • Krachtens privilege van de faculteit der letteren te Leuven kreeg de C. bij zijn aftreden een prove in de kapittelkerk van Sint Marie te Utrecht; in de lijst der kanunniken van 1545 komt zijn naam reeds voor. [4]
  2. (religie) (geschiedenis) jaarlijkse tegemoetkoming in het levensonderhoud aan de bewoners van een stift of een hofje
    • Het was op een van die heerlijke najaarsdagen, welke de herfst in de lage landen aan de zee tot het meest bevoorrechte jaargetijde maken, dat Cornelis met z'n ouders de visserswoning verliet en naar de brug stapte, die over de brede gracht naar de kloosterpoort leidde. Pater prior had vaders verzoek om een prove voor z'n zoon ingewilligd en nu verkeerden Arend en Trijntje in een wel gelukkige, maar toch ver van opgewekte stemming, omdat het ogenblik, waarop ze van hun enigen zoon moesten afscheid nemen, weldra zou aanbreken. [5]
  3. (verouderd) vergoeding aan arme mensen, bestemd voor hun levensonderhoud
    • Later konden mensen, die financieel zwak stonden er hun intrek innemen. Zij kregen er evenwel geen verzorging en dat is nu nog niet het geval. Bij de intrede geeft men driehonderd gulden. Per week ontvangt men daar een soort rente — een prove — over van f 2,50 tot f 3,75. "Je kunt rustig zeggen, dat men gratis woont", aldus de heer Oldenziel, "want als ze eruit gaan, worden de proven voortgezet. (…)" [6]
19 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[7]


vervoeging
onbepaalde wijs to  prove 
he/she/it  proves 
verleden tijd  proved 
voltooid
deelwoord
 proved 
onvoltooid
deelwoord
 proving 
gebiedende wijs  prove 

prove

  1. bewijzen