aantonen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van aantonen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aantonen | aan te tonen | ||||||||
toekomend | zullen aantonen aan zullen tonen |
te zullen aantonen aan te zullen tonen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben aangetoond | te hebben aangetoond | ||||||||
toekomend | aangetoond zullen hebben | aangetoond te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
aantonend | aangetoond | ev. toon aan |
mv. verouderd toont aan |
tone aan (bijzin) aantone | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | toon aan | toont aan | toont aan | toont aan | toont aan | tonen aan | tonen aan | tonen aan | |||
verleden (o.v.t.) | toonde aan | toonde aan | toonde aan | toonde aan | toonde aan | toonden aan | toonden aan | toonden aan | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aantonen | zult/zal aantonen | zult/zal aantonen | zult aantonen | zal aantonen | zullen aantonen | zullen aantonen | zullen aantonen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aantonen | zou aantonen | zou(dt) aantonen | zoudt aantonen | zou aantonen | zouden aantonen | zouden aantonen | zouden aantonen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | aantoon | aantoont | aantoont | aantoont | aantoont | aantonen | aantonen | aantonen | |||
verleden (o.v.t.) | aantoonde | aantoonde | aantoonde | aantoonde | aantoonde | aantoonden | aantoonden | aantoonden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aantonen aan zal tonen |
zult/zal aantonen aan zult/zal tonen |
zult/zal aantonen aan zult/zal tonen |
zult aantonen aan zult tonen |
zal aantonen aan zal tonen |
zullen aantonen aan zullen tonen |
zullen aantonen aan zullen tonen |
zullen aantonen aan zullen tonen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aantonen aan zou tonen |
zou aantonen aan zou tonen |
zou(dt) aantonen aan zou(dt) tonen |
zoudt aantonen aan zoudt tonen |
zou aantonen aan zou tonen |
zouden aantonen aan zouden tonen |
zouden aantonen aan zouden tonen |
zouden aantonen aan zouden tonen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb aangetoond | hebt aangetoond | hebt/heeft aangetoond | hebt aangetoond | heeft aangetoond | hebben aangetoond | hebben aangetoond | hebben aangetoond | |||
verleden (v.v.t.) | had aangetoond | had aangetoond | had aangetoond | hadt aangetoond | had aangetoond | hadden aangetoond | hadden aangetoond | hadden aangetoond | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangetoond hebben | zal/zult aangetoond hebben | zult/zal aangetoond hebben | zult aangetoond hebben | zal aangetoond hebben | zullen aangetoond hebben | zullen aangetoond hebben | zullen aangetoond hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangetoond hebben | zou aangetoond hebben | zou/zoudt aangetoond hebben | zoudt aangetoond hebben | zou aangetoond hebben | zouden aangetoond hebben | zouden aangetoond hebben | zouden aangetoond hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm aangetoond worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt aangetoond | er is aangetoond | |||||||||
verleden | er werd aangetoond | er was aangetoond | |||||||||
toekomend | er zal aangetoond worden | er zal aangetoond zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou aangetoond worden | er zou aangetoond zijn | |||||||||
lijdende vorm aangetoond worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | aangetoond worden | aangetoond te worden | ||||||||
toekomend | aangetoond zullen worden | aangetoond te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | aangetoond zijn | aangetoond te zijn | ||||||||
toekomend | aangetoond zullen zijn | aangetoond te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word aangetoond | wordt aangetoond | wordt aangetoond | wordt aangetoond | wordt aangetoond | worden aangetoond | worden aangetoond | worden aangetoond | |||
verleden (o.v.t.) | werd aangetoond | werd aangetoond | werd aangetoond | werdt aangetoond | werd aangetoond | werden aangetoond | werden aangetoond | werden aangetoond | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal aangetoond worden | zult aangetoond worden | zult aangetoond worden | zult aangetoond worden | zal aangetoond worden | zullen aangetoond worden | zullen aangetoond worden | zullen aangetoond worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou aangetoond worden | zou aangetoond worden | zou/zoudt aangetoond worden | zoudt aangetoond worden | zou aangetoond worden | zouden aangetoond worden | zouden aangetoond worden | zouden aangetoond worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben aangetoond | bent aangetoond | bent/is aangetoond | zijt aangetoond | is aangetoond | zijn aangetoond | zijn aangetoond | zijn aangetoond | |||
verleden (v.v.t.) | was aangetoond | was aangetoond | was aangetoond | waart aangetoond | was aangetoond | waren aangetoond | waren aangetoond | waren aangetoond | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal aangetoond zijn | zult aangetoond zijn | zult aangetoond zijn | zult aangetoond zijn | zal aangetoond zijn | zullen aangetoond zijn | zullen aangetoond zijn | zullen aangetoond zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou aangetoond zijn | zou aangetoond zijn | zou/zoudt aangetoond zijn | zoudt aangetoond zijn | zou aangetoond zijn | zouden aangetoond zijn | zouden aangetoond zijn | zouden aangetoond zijn |