• aan·kla·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord aanklager aanklagers
verkleinwoord (aanklagertje) (aanklagertjes)

de aanklagerm

  1. (juridisch) iemand die een strafzaak aanspant
     Het eerste punt was, zoals verwacht, de mededeling van de openbaar aanklager, ene Ebba Bengtsson-Stàhle, dat zij weliswaar de leiding over het vooronderzoek had, maar uiteraard alle vertrouwen had in de competentie van de politie en rekende op een even goede samenwerking als altijd.[1]
officier van justitie
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Håkan Nesser
    “Herfst op Gotland” (2021), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535624
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be