• ca·fé·baas
enkelvoud meervoud
naamwoord cafébaas cafébazen
verkleinwoord cafébaasje cafébaasjes

de cafébaasm

  1. de eigenaar en uitbater van een café
    • De cafébaas was niet gelukkig met de vechtende, dronken mannen. 
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be