Gebruiker:Steinbach/Dordtse woorden

Ontleend aan Sibrand de Grauw en Gerard Gast, ABCDordt. Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen en versjes, gedichten en straattypes. Asaprint Uitgeverij [komt praktisch neer op 'eigen beheer'], Dordrecht, 1991: PP. 8-117. De meeste woorden en uitdrukkingen zijn verschrikkelijk ouderwets, maar dat maakt ze niet opname-onwaardig.

De woorden hieronder komen normaal ook wel ergens anders voor. Bepaalde woorden voel ik persoonlijk aan als standaardtaal, wat niet hoeft te betekenen dat ze niet oorspronkelijk beperkt waren tot Zuid-Holland of i.h.a. de Randstad.

  • jakkere - (van kinderen) druk spelen, (van stelletjes) niet van elkaar af kunnen blijven
  • Jan Jurk - sukkel
  • Jan Pik - de Nekker
  • jenk - oud modewoord voor alles dat leuk of spannend is ('gaaf, cool, mieters')
  • jodelak - spuug
  • joh - ook: Die joh van Schalekamp hebbe hier d'n bal door de ruit getrap!
  • jonchie
  • joôdjie - glazen tol

Uitdrukkingen

bewerken
  • Aai van de Beurs, standbeeld van Arie Scheffer op het Scheffersplein (v/h Beurs)
  • Achter de Grote Kerk staan, vrijen
  • Al sprong d'n onderste steen bove
  • D'r 'n apie van make - er een potje van maken, zich er gemakkelijk vanaf maken
  • Bakkie poeier - kopje chocola
  • Bal op d'n emmer - ruzie
  • M'n ene been is nog nè zo licht as 't andere - ik ben uit de zorgen
  • Je bek maar 'n douw geve - zeggen wat je voor de mond komt
  • Dat blinkt as 'n hondekullechie da vertind is in de maneschijn - het blinkt nogal
  • Bobbertie Bloedwors - dik, onnozel persoon
  • Ik heb m'n competentie - ik heb genoeg gegeten
  • Da zit nog, zei de bult, en ij keek over z'n schouder - dat staat nog te bezien
  • Doôd over de onderdeur - pap van stijfgekookt meel (glip-in, meeldenbrij)
  • ´n Dooien diender - redelijk algemeen Hollands, misschien door de mannelijke uitgang het vermelden waard?
  • Doôs mè gezichies - een tas waarin iemand veel meeneemt
  • Dordts kwartiertje - hetzelfde als een academisch kwartiertje
  • Dordtse pil - dikke boterham
  • van drie ver - door drie mensen, ook: in drie stappen, uit de derde hand
  • Drijf af mè je sije sokke! - Pleur op
  • Drukte hebbe as mans moer mè t'n luurkorf - veel pretenties hebben
  • In d'n eerste - opeens
  • Mè eiere loôpe - zwanger zijn
  • ´n Eike horreloosjie - een wassen neus, niets bijzonders
  • Doe nie zo eikehout - houterig
  • Je eindjie ga t'rvan uit - bloedirritant
  • Ga jij maar op een blauw steentjie piese! - stel je niet zo aan
  • Hij heb van 'n gek schaap gegete - hij heeft een tik van de molen gehad (ruim voor de BSE-affaire!)
  • Groos as 'n haan die in de stront getrap heit - uit de hoogte
  • Half zeve is 't martie! - je moet nu opstaan en geen moment later
  • ´n Hand dik spek in iets hebbe - 1. ergens veel plezier in hebben, 2. ergens financieel belang in hebben
  • De Heidelandij op gaan - vertrekken met onbekende bestemming
  • Hij geloof nog an Hein - hij is onnozel
  • Ik hiet 't liege - Ik vertel dan maar een leugen om bestwil
  • Hoe meer je in de stront roer, hoe harder ze ga stinke - dat wil je niet weten
  • Hoôd over bol - hals over kop
  • ´t Zit hoôg bij hem - hij heeft het breed
  • Op 'n horrechie - op een kier
  • Huile mè de klep dich, mè de lamp aan - huilen met de pet op
  • ´n IJsvrijer smelt - verkering gesloten bij het schaatsen is niet duurzaam
  • Is 't nie goed voor 't kinnechie, dan is 't wel goed voor 't minnechie - misschien heeft een ander er wel wat aan
  • Zo slecht as goed van 'n cent 'n el - waardeloos
  • Hij mot de kelder in - hij is gestoord (naar de kelder in het Refaja-ziekenhuis)
  • Kissjie mè geeuwhonger - kistje met garen en band (wie met veters liep, had meestal weinig geld)
  • Klauwchie legge - de baan van een knikker met je werphand nog beïnvloeden; dit werd/wordt niet geaccepteerd
  • Hij klim nog tege de Groôte Kerk op - hij is nog zo kwiek als een kwikstaartje
  • Daar wor geen knech voor angenomme, wie schijte wil moe zellef komme - zoek dat zelf maar uit
  • Korties loôpe - dribbelen, trippelen
  • Krampies loôpe - spijbelen
  • Kringetjies spoewe - niksen (vooral gezegd van oude mannen, die op een bankje aan het water zaten te pruimen)
  • Daar ga je lampie van uit, hee! - daar sta je van te kijken
  • Loop na de luizemart!
  • Hij doet 'n lucifer in tiene en 'n dubbeltie in ene - hij is op de centen maar in grote dingen is hij wel royaal
  • Luch en duch - niet veel bijzonders (letterlijk 'licht en donker')
  • Hij denk da de luch van komijnekaas is - hij stelt het zich veel te gemakkelijk voor
  • De luch verarmoeit - betrekt
  • Zo lui as poppestront in een dichte vergiet
  • Van je eige luize wor je 't hardst gebete - je familie kan soms hard zijn
  • Eerst hebbie 't van de luize en dan van de nete - nadat je kinderen hebt grootgebracht, moet je ook nog voor je kleinkinderen zorgen
  • Mans moer is vuil over de vloer - door vrouwen over hun schoonmoeders gezegd
  • Je heb 't zo druk as mans moer met de luierben - erg druk
  • Da mes is zo bot, je ken t'rmee op je blote kont na Keule rije en dan is je gat nog nie door!
  • ´n Mijlse reis - een heel eind (vreemd, want De Mijl lag misschien een kwartier gaans buiten de stadspoort)
  • ´t Is één moers kont - een pot nat
  • Ze neme in d'r mond, wat 'n ander nog nie in ze hande neem - als iemand een vies woord gebruikt
  • Werke to je nade krake - zich uit de naad werken
  • Nie vor elleve schijte - iets uitstellen tot het niet anders meer kan
  • Over de onderdeur geschete - lomp
  • ´n Optoch van krakebene - niet veel zaaks
  • D'n Ouwe Maas geef nog wel is wateroverlas - oude mensen moeten vaak plassen
  • Peuk schijte - zeven kleuren bagger schijten
  • Portugese dominee - slechte dominee
  • An de reep gaan - over zijn toeren raken
  • Ronddraaie as 'n drol in 'n pispot - niet tot een besluit komen
  • ´n Scheet op sokkies late - iets ongemerkt doen
  • ´t Is net 'n scheet op wieletjes - hij loopt wel erg vlug
  • De scheur van de deur - de deuropening
  • Z'n eige scheutig geeuwe - veel/diep geeuwen
  • Je schijt nog is al je groei weg!
  • Hij schijt onder de kas - hij draagt een bochel
  • Slepertie pikke - achter een rijdende wagen hangen
  • Slepie pikke - zijn boot vastmaken aan een gesleept schip
  • Spaans prate - braken
  • Spier in 't wit en geen ene vlooiescheet - duur trouwen ondanks grote armoede
  • Zo sterk as pompwater - ontzettend slap
  • Sterker as 'n ons thee on d'n Ouwe Maas - heel sterk (van verhalen)
  • Stront is nie vies, want d'r isnog nooit mee gemorst
  • ´t Lijkent stront noch lure - lijkt nergens op
  • De stront zit 'm na an z'n hart - hij is gauw beledigd
  • De teil ingaan - de boot ingaan
  • Toeter mè pep - taartje met slagroom
  • Val nie uit je werk! - hou je hoofd erbij
  • Van bove bont, van ondere stront - goed aangekleed met versleten of ongepoetste schoenen
  • ´k Za je vetmeste mè scherp zand en kiezelsteentjies - ik ga je niet helpen
  • Vijf duite poepkruit - niet veel zaaks
  • ´t Is voor achter as brejer - non sequitur, als antwoord gegeven op een onzinnig gevonden opmerking
  • ´t Vuiltie drijf altijd bove - al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel
  • Wa je zittende doe, wor je schijtende beloônd - als je ergens niet genoeg aandacht of energie in stopt, zal het ook niet goed uitvallen
  • ´n Uur is geen kous, want die rek nie! - ik heb geen uren de tijd
  • De zak kope - opgenomen worden in het zakkendragersgilde
  • De laatse man geef de zak op - eind goed, al goed
  • Ik ben 't zo zat as gespoge spek
  • Hij zie zwart van magerigheid - hij is erg mager

Werkwoorden

bewerken

De bron (p. 6-7) geeft de volgende bijzondere werkwoordsvervoegingen. Het is niet uitgesloten, waarschijnlijk zelfs, dat bij sommige de 'gewone', met het AN overeenkomende vorm ook wordt gebruikt.

Infintief Verleden tijd Voltooid deelwoord
breie bree gebreje
brenge broch gebroch
deuge doog gedoge
dreige dreeg gedrege
dorve dorf, dors gedorve, gedors, gedurve
dweile dweel gedwele
erve orf georve, geürve
hange hong gehonge
hete hiet gehiete
kanne, kenne, konne kon gekond, gekonne, gekanne
leie lee geleje, gelege, geleid, geleed
magge, mogge moch gemagge, gemogge, gemocht
merke mork gemorke
roepe roop gerope
ruile rool gerole
scheie schee gescheje
staan stong, sting gestonge
twijfele twefel getwefele
veile veel gevele
vrage vroog gevroge
vrete vroot gevrote
werke work geworke
weze was, waar gewis
worre wier geworre
zegge zee gezeid, gezeed, gezeje

N.B.:

  • De bron geeft benne als infinitief voor 'zijn'. Dit is vrijwel zeker een vergissing; benne is overal waar het voorkomt alleen een persoonsvorm.
  • kanne/kenne/konne betekent zowel 'kennen' als 'kunnen', wat niet uitsluit dat sommige sprekers een verschil maken.
  • legge betekent 'liggen', leie betekent 'leggen'. De bron is daar heel stellig in, al betwijfel ik of dat verschil consequent wordt gemaakt.